Haiku
pootjes in plassen
waarop luchtbellen drijven
de hemel regeert
5 oktober 25
nog maagdelijke wit
ligt zij daar gevierendeeld
bolster met stekels
28 september 25
hij volgt hoefsporen
ziet de billen van paarden
en amazones
17 september 25
bladranden raken
de rimpels op het water
de boom buigt gegrond
16 augustus 25
grassprietjes wiegen
op het ritme van haar pen
naast de picknickmand
4 augustus 25
een veld vol vleugels
de zon werpt haar stralen gul
op de volle kar
14 juli 25
een schriele wesp kruipt
langs blauweregentakken
naar het hemelsblauw
22 juni 25
hij speelt soms met vuur
van zacht tot hartstochtelijk
pianoklanken
22 juni 25
de gebroken wiek
geeft een kleiner vlammetje
de kaars brandt langer
4 juni 25

zeilboten kruisen
beide stuurlui begrijpen
de taal van de wind
3 juni 25
de duisternis valt
snel wordt zij voorbij gefietst
bij elke straatlamp
11 mei 25
omsloten door groen
enkel vogelgeluiden
ogen openen
10 mei 25
door bruggenbouwers
raken werelden elkaar
waar er ruimte is
27 april 25
een schriele wesp kruipt
langs blauweregentakken
naar het hemelsblauw
17 april 25
de waterdruppels
strelen eerst lenteblaadjes
daarna hun wortels
16 april 25
naam in zand gegrift
liefde wordt door getijden
gegriefd en gewist
10 april 25
blaadjes als noten
een lofzang waait door takken
een pluimstaart wiegt mee
7 april 25
knopjes op takken
die vogelgezang dragen
de zaag overheerst
2 april 25
op klotsend water
drijft een geeloranje bal
de zon gaat onder
1 april 25

de berk reikt hoger
dan de klimop klimmen kan
warmte voor knoppen
29 maart 25
met duimen draaiend
laat zij de tijd sneller gaan
vanuit haar zetel
11 maart 25
prille bloesemgeur
stralen op zijn witte bast
het berkensap smaakt
10 maart 25

even herenigd
de schaduw van de boom reikt
naar oude blaadjes
5 maart 25

water weerspiegelt
wolken als werelddelen
grenzeloos reizend
23 februari 25
het laatste laagje
smelt weg in de middagzon
het water vervelt
19 februari 25

de kracht van het mos
maakt zelfs de hardste steen zacht
ongeacht zijn vorm
15 februari 25
het avondlijk wit
draagt het zonlicht met zich mee
tot de ochtendstond
11 januari 25
Haiku voor 2025
Welke haiku past bij welk seizoen?
(het woordenspel overvleugelt weleens de regels van een zuivere haiku)

de dag gaat slapen
duister mengt warme woorden
met wat koele wijn

de wind wiegt bomen
die het gras net ontgroeid zijn
ze reiken naar meer
na wind en regen
buigt de zonnebloem oostwaarts
voor een nieuw seizoen
oude zelfklevers
herinneren aan tijden
die bleven plakken
ze ruikt niet echt fris
glijdt dan uit in de douche
nu is zij om zeep
de zandkorrel zoekt
een plekje om te schuilen
in de wandelschoen
de vloedgolf dondert
het zandkasteel bezwijkt snel
de kinderdroom volgt
paadje wit als sneeuw
zacht bewandeld door de wind
vol bloesemregen
ik word opgewacht
en vlakbij het wespennest
uitstekend onthaald
water vloeit opwaarts
gejaagd door de wind - keert het
in de luwte weer
lege vogelkooi
de vogel is gevlogen
toen de kat thuis kwam
slechts één vogel fluit
tussen druipende blaadjes
andere zingen
voeten op de stoel
de zon op twee gelaten
blinkende ogen
twee witte paartjes
vlinderspel in volle vlucht
bij haagschaargeluid
dagpauwoog verpoost
warmte straalt van de kassei
beide in stilte
ze loopt op de zon
ik vraag me af wat ze zoekt
die vlieg op het raam
op nieuwe vijvers
legt de vorst na veel regen
een glanzend deken
één veldspitsmuisje
zij trapt er onachtzaam op
het was zo gepiept
verdroogde varens
speelveld voor de lage zon
tijd voor verwarming
bomen bewegen
zij staat stil met bolle buik
samen uitwaaien
zie twee eekhoorntjes
zigzaggend van weg naar berm
wie kan de boom in?
in het mulle zand
tolt de aarde om haar as
slechts een strandbal groot
stilstaand water
twee lichamen onbedekt
zachtjes kabbelend
mijn hond verdwijnt plots
in een sloot vol bladeren
verbaast duikt zij op
rare ontmoeting
de slak snelt haar huis in na
neus aan neus met hond
rimpels op het water
ook daarin ziet hij helder
dromende ogen
zon verwarmt aards rijm
vogelzang vult nevelen
woordeloos gedicht
met tien op een rij
eronder zitten er drie
vogelwiskunde
het is zo fragiel
klampt zich vast aan grassprietjes
die kunst van spinnen
voeten marcheren
stap voor stap vervaagt geluid
wind ruist door het riet
een put in de weg
een man duikt over zijn stuur
in de waterplas
in morsecode
regenritme op het raam
dat duisternis draagt
wandelend onder
grijze wolk met witte rand
hij al grijs, zij wit
met een fijn penseel
tovert hij ook op het doek
lachende ogen
vanop het voetpad
aarzelend overstekend
pad en wandelaar
rillend steken zij
hun handen uit de mouwen
de spar uit de grond
de ooievaar schrijdt
over de gemaaide wei
als op een catwalk
aardappelogen
loensen bang naar de kookpot
met halfgare blik
haar ochtendpols klopt
het ritme van de regen
zo bonst ook zijn hart
de ochtend druilt nog
bij flarden geschenkpapier
genieten ze na
lichtjes fonkelen
ze verbinden onze straat
verlichten de tijd
als de zon opkomt
doet de laatste het licht uit
en de ogen toe
heel langzaam wentelt
een lepel zich in warmte
snel aan koffie toe
met lede ogen
lezen landbouwers over
het melkwegstelsel
flinterdunne laag
gevormd rond de rondingen
van de koude sloep
de verstrooide kok
is wat gul met de kruiden
dat laat niemand koud
klinkend als een klok
waar uren snel verstrijken
koekoek in de boom
nonchalant hoopje
kleurpotlodenmikado
voor kinderdromen
vlak voor de kijkhut
kijkt de jonge ree verrast
naar wie naar haar kijkt
verlaten kerkhof
kinderklanken gedenken
de laatste schoolbel
rode hulstbesjes
wuiven naar de passiebloem
twist ter seizoenen
hoogmis in het groen
het divers gebekte koor
zingt zeker niet mis
zon op de snoetjes
ritselende bladeren
het ruikt hier naar herfst
de haan kraait tweemaal
de man wacht op een derde
dan ziet hij het licht
bewegende kunst
Gedichtenstraatbezoekers
worden gelezen
de gebeten hond
aarzelt voor zijn wandeling
niet voor zijn brokken
de wolken plagen
de fietser die geen jas draagt
druppel voor druppel
de lucht is nog nat
hij draagt de kleur van de nacht
en fietst naar het licht
het eikenblad wordt
kleurrijker voor het loslaat
voor een nieuw begin
de piano glanst
haar dansschoenen vol glitter
het publiek ontbreekt
het laatste daglicht
volgt de galm van kinderpret
en ebt langzaam weg
boot op open zee
ogen zoeken dolfijnen
voeten vaste grond
op het rooster ligt
wiebelend door westenwind
een verdord blaadje
hij blaast op het boek
dat over orkanen gaat
bladzijden slaan om
het dwarrelend blad
landt één tak lager. Ze zijn
voor even samen
blaadjes dwarrelen
ze verlaten de bomen
die de wind weerstaan
prille bloesemgeur
de zon op zijn witte bast
het berkensap smaakt
het beeld komt binnen
mondhoeken trekken omhoog
de haiku slaat toe
eendjes dobberen
eender hoe het water golft
volgen zij tevree
bakvis in de zee
ze schreeuwt hard om aandacht, dan
haalt ze zacht bakzeil
adem op adem
bij de eerste zonnestraal
rijst onze hartslag
het adamskostuum
ligt, nauwelijks gestreken
hier op het naaktstrand
het adamskostuum
dartelt doelloos in het rond
hier in het water
het adamskostuum
vindt rimpelloos aansluiting
hier in het rusthuis
wat een welvingen
welwillend duldt ze slagen
de kerktorenklok

een tak geschonken
door de wind aan het water
laat zijn boom niet los
slimme struisvogels
steken hun kop niet in zand
maar in de wolken
woorden vol liefde
inkt dringt diep in het blad dat
hij huilend verscheurt
op een dun takje
landen duiven dapper voor
krentenboomvruchten
hoogmis in het groen
het divers gebekte koor
zingt zeker niet mis
een dicht wolkendek
zonnestralen verblinden
vliegtuigpassagiers
slechts één vogel fluit
tussen druipende blaadjes
andere zingen
het kikkerorkest
klinkt luider dan de eenden
en de ooievaar
het bos druipt nog na
vogels zingen elk hun lied
water laat leven
in het voedselbos
zijn mensen en ideeën
om van te snoepen
@denboogerd
ijsblokjes smelten
op hete lavastenen
gans haar lichaam glanst
de lucht twijfelt licht
ze grenst aan wat duister is
wolken wachten niet
vijf ooievaars zien
wel twintig witte reigers
opeens opvliegen
de windstille dag
creëert kansen voor klokken
het hart te luiden
zichtbaar zorgeloos
twee spelende konijntjes
de werkmens haast zich
het laatste blaadje
groet gans bruin en uitgedroogd
de groene knopjes
haar handen volgen
in keramiek vormt zich haar
afdruk van indruk
vergeelde foto's
vallen uit een bruin album
in oranje vuur
Een triootje van haiku
elegant glijdend
maakt hij aan de Eksterhoek
een sierlijke bocht
met een tijgersprong
duwt zij haar snoet in de grond
al is daar geen kat
twee paar horentjes
aanschouwen het gebeuren
ze mekkeren zacht
de haan kraait twee maal
de man wacht op een derde
dan ziet hij het licht
vuur van een gitaar
knus knetterende klanken
verwarmen het hart
steeds meer facetten
ziet zij nu ze stil blijft staan
in troebel water
het licht van de herfst
werpt warmte op droefheid
over wie verdween
mama 26/11/2009
de kleur van de bril
toont de wereld heel anders
aan wie hem opzet
de damp danst opwaarts
in de zon die neerwaarts straalt
een plas die sneeuw was
de dichter beschrijft
de trillingen die hij voelt
dichter bij haar hart
zeven uur gedicht
ze is er zo dadelijk ...
... het is nu acht uur
met harde stoten
gedreven door verlangen
zuigt het lam de ooi
onder zijn zolen
kraken takjes klein en groot
terwijl hij chips eet
ze windt om de wond
liefdevol windels, zonder
woorden in de wind
een ziekenhuisraam
spiegelt dreigende wolken
en heel warme zorg
in knetterend vuur
tonen geschaafde woorden
sierlijke krullen
kroezels kriebelen
in het midden van het bed
bemint hij haar haar
een kind op het strand
met de zon in haar handen
ziet papa stralen
over de tong gaan
woorden die stilte breken
sneeuw valt maar breekt niet
hij telt de sterren
reist er al dromend naar toe
en landt op de grond
dromen in de trein
op het ritme van wielen
tikt de tijd sneller
de wind wiegt bomen
die het gras net ontgroeid zijn
en reiken naar meer
dravende paarden
dartelen door de golven
spetterende klank
de oude auto
hier getest en afgekeurd
rijdt elders verder
de bedelaar buigt
naar waar de wind naar toe waait
zij gaat met hem mee
net geen stilleven
aan het wateroppervlak
weerklinkt vogelzang
zij staat even stil
kijkt naar het opgroeiend bos
en ziet de wereld

de zon toont haar hart
op een canvas van wolken
kleuren vol liefde
de zoobezoekster
ze steekt de draak met de beer
beide brullen luid
graag zien heeft geen vorm
staat in de steen gebeiteld
woordeloos zichtbaar
vier warme woorden
vloeien als inkt uit zijn pen
vochtig vervagend
de verstrooide kok
is wat gul met de kruiden
dat laat niemand koud
in het halfduister
brandt binnenhuisverlichting
wat zachter buiten
die hondenhaartjes
ze zoeken elkaar steeds op
ongeacht hun kleur
liefde in het hart
rimpels in het aangezicht
mooier met de tijd
eendjes dobberen
eender hoe het water golft
volgen zij tevree
heerlijk hommeltje
stuift brommend tussen bloesems
ook wij zoemen zacht
luide beatmuziek
water met een grijze glans
aquagymsessie

de tractor doorkruist
sporen van ebbend water
en kleine pootjes
vlinder op de arm
onuitwisbare indruk
vol betekenis

ochtend op het strand
naast sporen naar de toekomst
lekkers in de zee
de zandkorrel zoekt
een plekje om te schuilen
in de wandelschoen

haan kraait in De Haan
de dame in de douche
ver van het water
dromen in de trein
op het ritme van wielen
gaat de tijd sneller
druppels en bubbels
bespelen het wateroppervlak
zij zwemt er onder
een bad op pootjes
ze maken er golven in
het water loopt weg
boot op open zee
ogen zoeken dolfijnen
voeten vaste grond
de lucht is zo dik
dat sterren onzichtbaar zijn
met open ogen
het licht blijft drijven
op het licht golvend water
avondzon aan zee
nog voor het ontbijt
de geur van versgemaaid gras
sterker dan koffie
een bloesemregen
linde gedroogd door de zon
zwevend op de wind
ze blijft snuffelen
een plekje voor een plasje
zoeken duurt zo lang
boven groen water
zit een reiger op een stok
wat grijs te wezen
één vijver verder
zit een reiger op een stok
wat wit te wezen
een oude tak ligt
verborgen onder doornen
zichzelf te wezen

zoemen in bloemen
bij een ietwat wilde wei
de klaprozenfans
de kettingzaag knaagt
lustig aan twee boomstronken
de bever verdwijnt
bij de picknickplaats
geurt het naar versgemaaid gras
en heerlijk eten
de boom groeit wat scheef
de klimop kronkelt rond hem
alsof hij recht staat
ik leg een steen neer
daarna maakt zij een paadje
van de grote hoop
ze laat sporen na
op wat nog nooit bevlekt was
de pen des dichters

ze groeien samen
elk jaar wat meer verstrengeld
liefde, natuurlijk!
klinkend als een klok
waar uren snel verstrijken
koekoek in die boom
bij de bedelstaf
liggen herinneringen
zomaar op een hoop
fladderend duifje
een takje in haar bekje
nestje voor eitjes
golven fluisteren
steeds liefdevolle woorden
voor het warme zand

de rode wouw roept
gracieus glijdend op wind
wat een kunstwerk
de maan krijgt rimpels
terwijl de wind dartel dolt
met de waterplas
operazanger
één toontje lager zingend
al staat hij hoger
in het mulle zand
tolt de aarde om haar as
slechts een strandbal groot
glanzende ogen
zien meer dan deze wereld
kijkend in elkaar
hij leest het menu
spurt dan weg uit de frituur
ze bakken playboys
hij duikt impulsief
de diepte van de Demer
verrast hem erg hard
de hond zonder staart
kwispelt kwistig vol blijdschap
niemand die het ziet
honden op wandel
baasjes volgen met plezier
zonnige babbels
steen in de ruimte
zijn tocht irrationeel
zijn zijn toch voelbaar
als de zon opkomt
doet de laatste het licht uit
en de ogen toe
natuurwaarneming
driehonderzestig graden
toch is het niet warm
bootjes van papier
dobberend op een beekje
vol kinderdromen
schip rust gehavend
weer wachtend op wild water
een jachtig bestaan
zij ruikt een parfum
hij haalt zijn slag nu toch thuis
man met een blauw oog
in haar rode jas
struint zij weg over de duin
de mist slokt haar op
de kunstenaar kleurt
bewust buiten de lijntjes
zo mooi, zijn stembrief
haag vol geluiden
wordt een ware wervelstorm
wanneer poes passeert
zij, perfecte huid
hij, de perfecte grasmat
kunststofcollectie
bewegende kunst
Gedichtenstraatbezoekers
worden gelezen
flinterdunne laag
gevormd rond de rondingen
van de koude sloep
de reiger staat klaar
als een paal boven water
zeker van zijn vangst
de ree in het groen
snelt snel weg van de snelweg
glijdend op beton
het paartje huppelt
ze springen over plassen
en over haasjes
muziek masseert zacht
gespannen trommelvliezen
vingers trommelen
wind kamt rietpluimpjes
richting eenzame visser
warhoofd in de wind
haar ochtendpols klopt
het ritme van de regen
zo bonst ook zijn hart
de mist draagt geluid
verder dan je kijken kan
ongehoord gedrag
tussen de lijntjes
zeggen woorden veel te vaak
wat hij niet bedoelt
de man met de mop
kan er echt niet om lachen
zo een vuile vloer
chocolade smelt
kleur in het melkpannetje
water in mijn mond
de kleine plas glanst
in de grote groene wei
beide raken me
mooie affiche
politie trad te laat op
festival liep uit
duim en wijsvinger
krampachtig rond het potlood
dat liefde beschrijft
lichtjes fonkelen
ze verbinden onze straat
verlichten de tijd
krakend inzakkend
lichtbevroren bladerdek
zwaar geschrokken hond
de maand december
is in blijde verwachting
van verwachtingen
die laatste boom daar
draagt nog veel bladeren draagt
vol zonnestralen
de dronken vogel
koos, geplaagd door drie kraaien
snel het hazenpad
verdroogde varens
speelveld voor de lage zon
tijd voor verwarming
de kat in die boom
kijkt onrustig - maar mijn hond
kijkt haar er niet uit
rood gebakken lucht
in de oktoberoven
deken voor de nacht

klaproos in een barst
je verstomde me even
door jouw levenskracht
twee wijzers glanzen
de zon verlicht de toren
die soms naar haar wijst
hand in hand in hand
over generaties heen
hetzelfde gebaar
de mallemolen
ziet dat de wereld gek draait
terwijl hij stil staat
de flierefluiter
swingt doorheen de rest - maar is
deel van het orkest
wie doet er nu raar?
curieus kijken schapen
naar hij die niet graast
zon op de snoetjes
ritselende bladeren
het ruikt hier naar herfst!
bladeren vallen
alle soorten mengen zich
in de discussie

de horizon zoekt
kijkt ze heeft al gevonden
haar baken van licht
blaadjes dwarrelen
ze verlaten de bomen
die de wind weerstaan
de lucht is nog nat
hij draagt de kleur van de nacht
en fietst naar het licht
op een driepikkel
zit een broeder met één been
als op vier poten
grillig en statig
heersen wolken in de lucht
spiegel voor bergen
die lege doos daar
ligt vol gebroken lampen
toch lijkt ze nog licht
de dobbelstenen
ratelen op de tafel
woorden in de lucht
het laatste daglicht
volgt de galm van kinderpret
en ebt langzaam weg
krakend als trappen
op het ritme van de wind
kreunen de kruinen
oude boerenkar
wordt voor het paard gespannen
het paard trekt verder

splinternieuwe bank
als grote splinter leef jij
verder voor een broek
de avondlucht glipt
binnen langs jouw balkon dat
voor mij open staat
de laatste vlinder
zoekt op een mooie herfstdag
naar de laatste bloem
kijk naar de wolken
zei ze tegen me - maar niets
over dat paaltje
ondersteboven
lag de boerin in de wei
compleet van haar melk
dansende dijen
geven haar heupen ritme
en hem extase
de laatste nevel
verlaat de waterspiegel
fluitconcert weerklinkt
lampionnekes
door drie rode herfstblaadjes
zijdezacht zonlicht
na wind en regen
buigt de zonnebloem oostwaarts
voor een nieuw seizoen
in oma´s keuken
bij het krieken van de dag
geuren balletjes
een hemels plafond
nevel als een dik deken
op ons bed van gras
op het rooster ligt
wiebelend door westenwind
een verdord blaadje
lijster in haar vlucht
door een driehoek van takken
even ingelijst

mijn schaduw verdwijnt
ik volg blindelings de zon
en laat me zakken
Maak jouw eigen website met JouwWeb